Met operatoren kun je in Java verschillende wiskundige handelingen uitvoeren. Er worden meestal drie groepen onderscheiden: de wiskunde (+, - etc.), de logische (&&, || etc.) en de relationele (<, > etc.). Dit zal nu nog een beetje vaag klinken maar dit zal ik allemaal uitleggen! Meestal heb je bij een operator twee variabelen of waarden. Er zijn een paar operatoren die je met één waarde of variabele kan gebruiken: de unaire operatoren.
Ik zal bij elk onderdeel een tabel maken, zodat ik je een overzicht kan geven.
Teken | Wat doet het? | Voorbeeld |
= | Kent een waarde toe | a = 1; - a is hier 1 |
+ | Telt waarden bij elkaar op | b = a + 1; - a is hier nog steeds 1, dus b is 1 + 1 = 2 |
- | Trekt waarden van elkaar af | b = a - 1; - a is hier nog steeds 1, dus b is 1 - 1 = 0 |
* | Vermenigvuldigt | b = a * 2; - a is hier nog steeds 1, dus b is 1 * 2 = 2 |
/ | Deelt (door) | b = a / 2; - a is hier nog steeds 1, dus b is 1 / 2 = 0.5 |
% | Geeft aan wat er na een deling over is | c = 7 % 3; - c is de rest van de deling 7 / 3. Als je het op hele getallen houdt is 7 / 3 = 6, en dan houd je nog 1 over. c is die 1. |
Er zijn ook logische en relationele operatoren. Deze zal ik later bespreken wanneer we bij if-statementsaankomen. In zo'n if-statement stel je, simpel gezegd, de vraag "als (iets is dit, doe dit, anders, doe dit). Bijvoorbeeld: is y = 5? Tel er één bij op. Is y = 8? Trek er één van af.
Hierin zullen deze operatoren heel handig zijn. Je kan bijvoorbeeld de vragen stellen "of (|)". Dan moet één argument kloppend zijn. Maar bijvoorbeeld ook "en (&)", dan moeten beide argumenten kloppend zijn.
Met de relationele operatoren kun je dan kijken of iets groter is dan een ander getal etc. (<, >).
Als je dit nog niet snapt is dit niet erg! Hier komen we in een latere tutorial op terug.
OPDRACHT
Maak de variabelen a, b en c aan. Geef a de waarde "3". Geef c de waarde: "a * b". Uit c moet 21 komen. b moet je een waarde toekennen in de vorm van "a - x" of "a + x" (in dit geval mag je a zelf bedenken). Print c uit.
[spoiler title='Antwoord' style='default' collapse_link='true']a = 3. c = a * b. Er moet 21 uit c komen. Dus b moet 7 zijn, want 3 * 7 = 21. b moet in deze vorm "a - x" of "a + x" geschreven worden. a = 3. Dus er moet nog 4 bij om 7 te maken. b = 3 + 4. Dus:
Bedankt voor het lezen! De volgende keer gaan we aan de slag met gebruikersinvoer, zodat we daarna een simpele rekenmachine kunnen maken. Tot dan!